15 ex-ministers krijgen nog steeds 24,46 werknemers ter beschikking
In 2001, in volle glorietijd van de liberale graaicultuur, voerde de federale regering een regeling in waarbij ministers die hun ministerpost verloren na het aantreden van een nieuwe regering, op kosten van de belastingbetaler nog gedurende vier volle jaren over twee medewerkers mogen beschikken. Met de verlenging van de federale regeertermijn in 2014 met één jaar, loopt die periode inmiddels zelfs op tot vijf jaar.
Die regeling bestaat nog steeds en er wordt anno 2017 nog altijd gretig gebruik van gemaakt. Momenteel zijn er immers 15 ex-ministers en staatssecretarissen, van MR-, PS-, sp.a-, CD&V- en cdH-signatuur die daarop een beroep doen. Samen krijgen zij op dit ogenblik 24,46 personeelsleden (VTE) op kosten van de belastingbetaler ter beschikking.
Barbara Pas: “Waarvoor dat nodig is: niemand die het ons kan vertellen. Enig maatschappelijk nut of maatschappelijke meerwaarde heeft dit in alle geval niet.”
Pas heeft eerste minister Michel dan ook al meermaals gevraagd om die schandalige regeling af te schaffen, zeker nu de bevolking de broeksriem moet aanhalen door de talrijke besparingen die haar worden opgelegd. Het zou alvast een mooie besparing van ca. 900.000 euro per jaar opleveren. Nu er in Kamer een werkgroep politieke vernieuwing werd opgericht (na de affaire omtrent de schandalige vergoedingen in intercommunales en de affaire-Bracke) in een poging om – voor de zoveelste keer – orde op zaken te zetten inzake de graaicultuur, stelde Pas die vraag nog eens aan Michel.
Michel liet haar weten dat deze regering erover beraadslaagt om die regeling aan te passen. Maar daarover beraadslagen, dat deed deze regering twee jaar geleden ook al, toen Pas Michel hierover de eerste keer ondervroeg. Bovendien zou Michel enkel bereid zijn om deze regeling slechts na nieuwe verkiezingen aan te passen, niet tijdens de huidige legislatuur dus.
Barbara Pas: “Daar komt dus niets van. Ik roep dan ook de 15 oud-ministers en -staatssecretarissen die nog altijd een beroep doen op deze regeling op om vrijwillig afstand te doen van deze medewerkers, want deontologisch is dit niet te verantwoorden en van deze federale regering moeten we in dat verband niets verwachten. Deze federale regering doet geen enkele inspanning om aan de graaicultuur op regeringsniveau een einde te maken of die in te perken. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een afslanking of afschaffing van de ministeriële kabinetten, waar in de verste verte geen sprake van is. Op het vlak van politieke vernieuwing hebben wij in alle geval geen enkele kracht van de verandering gezien. Ik zou eerder integendeel zeggen dat hier de kracht van de niet-verandering in al haar glorie voortwoekert.”